Zoals de vorige keer beschreven hebben we op de kaartplotter waypoint’s aangemaakt en deze gekoppeld zodat er een route ontstond. In tegenstelling tot de autonavigatiesystemen bepaalt de plotter niet zelf de route maar moet deze nauwkeurig gemaakt worden. De kaartplotter is verbonden met de instrumenten (metertjes) binnen en buiten en de stuurautomaten. Op de instrumenten wordt de koers en afstand getoond naar het volgende waypoint en de stuurautomaat die dienst heeft weet waar hij heen moet sturen. Als we op de hand sturen controleren we of de koers die we varen overeenkomt met de koers naar het waypoint en we controleren of we, bijvoorbeeld door drift, niet te veel van het lijntje raken. Deze gegevens worden overzichtelijk getoond op de instrumenten voor de stuurman of vrouw. Als we de stuurautomaat aan het werk zetten controleren we of de stuurautomaat netjes z’n werk doet dus ook koers en positie ten opzichte van geplande route controleren. Stuurautomaat kan de koers voor
je aanhouden maar hij kan ook zo ingesteld worden dat hij de route voor je uitvaart. Bij aankomst van een waypoint vraagt hij dan of hij koers mag verleggen naar het volgende waypoint. Je begrijpt dat de stuurautomaat onze beste vriend onderweg is. Voor de zekerheid hebben we er drie aan boord.
Zo zou het werken als we alleen op het water zouden zijn met een lopend windje.
Volgende keer de verstorende factoren…